SELECTEER (EEN DEEL VAN) DE TEKST EN DIE WORDT HARDOP VOORGELEZEN

Je kunt financieel bijdragen aan ons initiatief via bankrekeningnummer NL60 INGB 0104677945 t.n.v. Stichting Levenseinderegie. Bij voorbaat bedankt.

De arts en Euthanasie

In deze moderne tijd bevindt de arts zich in een moeilijke positie voor wat betreft Euthanasie. Veel van hen willen graag enerzijds genezen en palliatief helpen en anderzijds helpen bij het menswaardig sterven.  Verouderde morele opvattingen, geworteld in de Euthanasiewet uit 1886 (!) en de richtlijnen van de KNMG, houden deze situatie in stand. Ook met de huidige Euthanasiewet uit 2001 is het lastig voor de arts om tot Euthanasie te besluiten vanwege m.n. enkele subjectieve zorgvuldigheidseisen. De dreiging dat de Regionale Toetsingscommissie de Euthanasierapportage van de arts negatief kan beoordelen, van het moeten voorkomen bij de Medische Tuchtraad, of van vervolging door de Officier van Justitie en van problemen met de familie van de verzoeker om euthanasie maakt artsen kopschuw. Verandering van de Levenseinderegie is noodzakelijk voor het realiseren van adequate hulp bij Levensbeëindiging, euthanasie of het beëindigen van een voltooid leven. Voor de onderbouwing daarvan zijn enkele interviews afgenomen bij opleiders, huisartsen, een bedrijfsarts en een verpleeghuis arts.

Samenvatting (conclusie): de arts i.h.a., de huisarts en de SCEN-arts  zijn bij een ander (b.v. een patiënt) niet in staat de ondraaglijkheid en de uitzichtloosheid van het lijden vast te stellen of de redelijkheid van een andere oplossing dan euthanasie. Dat kan alleen de betrokkene zelf. Een SCEN-arts is de tweede beoordelaar van het Euthanasieverzoek en kwalificeert zich met drie dagen opleiding en een aantal uren zelfstudie.

Resultaten interviews

De belangrijkste punten zijn:

Algemeen: Het zou beter zijn als de arts niet betrokken behoeft te zijn bij de besluitvorming over euthanasie en hulp bij zelfdoding. Mits uiteraard e.e.a. zorgvuldig gebeurt is de Alternatieve route Euthanasie een goede mogelijkheid om de artsen te verlossen uit hun dilemma’s bij met name de toepassing van de zorgvuldigheidseisen Ondraaglijk en/of Uitzichtloos lijden. Dat kan door de rol van de arts sterk te beperken tot met name (indien daarom verzocht door de cliënt – patiënt) de diagnose bij lichamelijke en/of psychiatrisch en/of psychisch lijden en, mits door de patiënt gewenst, een behandeling en/of palliatie.

2 Voor wat betreft de opleiding geldt, dat de betrokkenen vonden:

2.1     Hun onderwijs m.b.t. de gesprekstechniek was vooral gericht op: 1. de diagnose,  2. “slecht nieuws gesprekken”, 3. het leren omgaan met de emoties van de patiënt en met “moeilijke of agressieve” patiënten. Er was geen training m.b.t. het op zich vaststellen van ondraaglijk lijden of de andere zorgvuldigheidseisen. Het leren communiceren vonden de artsen echter essentieel. Opm.: De gesprekstechniek in de opleiding bij de gepensioneerde arts was gering en vooral gericht op het uitvragen van de differentiaal diagnose en op “slecht nieuws gesprekken”.

2.2     Er waren weinig en onvoldoende ethische discussies over Euthanasie gevoerd. In de opleiding van de huisarts/verpleeghuisarts was algemene ethiek aan de orde geweest, maar niet of heel weinig over de ethische achtergronden van de euthanasiewetgeving of van de redelijkheid of de uitvoerbaarheid van de zorgvuldigheidseisen op zich of over het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt t.a.v. hulp bij Levensbeëindiging, euthanasie of bij de beëindiging van een voltooid leven. Het ging meer om de eigen standpuntbepaling van de arts in opleiding; hoe de arts zorgvuldig kan handelen binnen de wettelijke zorgvuldigheidseisen; en of de arts daarmee gevrijwaard zou zijn van vervolging na euthanasie of hulp bij Levensbeëindiging. De vragenlijst voor morele vraagstukken van de Katholieke Universiteit Nijmegen (de Nijmeegse Methode voor Moreel Beraad) hadden alle artsen gebruikt m.u.v. de gepensioneerde arts. Opm.: De methode lijkt in een aantal opzichten niet objectief. Dat laatste is alleen besproken met twee artsen en deze stemden daar mee in.

2.3     In de opleiding waren nauwelijks tot geen psychologische inzichten aangereikt om de arts er op voor te bereiden de mate van somatisch en/of psychiatrisch en/of psychisch lijden vast te stellen resp. te bezien of er sprake is van ondraaglijkheid, uitzichtloosheid, en of geen andere redelijke oplossing dan euthanasie mogelijk is. Wat medisch uitzichtloos betreft is b.v. de prognose aan te geven dat de patiënt nog een geschatte tijd te leven heeft. Uitzichtloos in de betekenis van een “zinloos leven zonder zingeving” kan een arts niet voor de betrokkene vaststellen. In de opleiding waren ook geen criteria aangereikt om de arts er op voor te bereiden vast te stellen of er sprake is van ondraaglijk somatisch en/of psychiatrisch en/of psychisch lijden of t.a.v. het kunnen hanteren van de zorgvuldigheidseisen uitzichtloosheid,  ondraaglijkheid en “geen andere redelijke oplossing dan euthanasie mogelijk”.

2.4     Voor de toepassing van de meeste zorgvuldigheidseisen vonden ze het goed definiëren van criteria onmogelijk. B.v. de zogenaamde vaststelling door een ander van ondraaglijk lijden door de patiënt is subjectief. Het lijden op zichzelf is een subjectieve ervaring: de pijngrens van patiënten is verschillend. Slechts de patiënt zelf kan het eigen lijden beoordelen. Het referentiekader van de artsen met hun eigen pijnervaringen is te verschillend om objectief pijn vast te kunnen stellen bij de patiënt.

3       Alle artsen onderschrijven dat de arts voor grote dilemma’s wordt geplaatst bij een verzoek om euthanasie of hulp bij Levensbeëindiging. Doorleven gaat volgens de wilsbekwame patiënt meestal gepaard met ondraaglijk lijden en er is het risico van een zelfdoding met vaak ernstige gevolgen voor de naasten en andere collateral damage.  Toch moet aan de Euthanasiewet worden gehoorzaamd en, alhoewel het niet vaak gebeurt, dreigt een negatieve beoordeling van de euthanasierapportage door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie, het moeten verschijnen voor de Medische tuchtraad en/of vervolging door de officier van justitie. De zelfdoding van de huisarts in Noord-Holland en de langdurige vervolging van een verpleeghuisarts in Den Haag hebben de medische professie opgeschrikt. Daarnaast kunnen er problemen ontstaan met naasten van de patiënt – cliënt. Deze risico’s ondergraven sterk de  (vaak wel bestaande) bereidheid onder (jonge) artsen om euthanasie of hulp bij zelfdoding daadwerkelijk uit te willen voeren. Negen van de tien artsen wil anno 2020 (ook daarom?) geen Euthanasie uitvoeren.

4       Vooral bij psychi(atri)sche aandoeningen vonden de artsen het vaststellen van de uitzichtloosheid en het stellen van een prognose moeilijk. De eis te moeten bepalen dat geen andere redelijke oplossing dan euthanasie mogelijk is, is daardoor problematisch. De beleving van de patiënt en diens mate van wilsbekwaamheid zou ook bij elke psychi(atri)sche aandoening centraal moeten staan.

5       Bij een discussie met artsen over euthanasie of hulp bij Levensbeëindiging wordt vaak onmiddellijk gedacht in extremen die zich kunnen voordoen. Vooral vanuit wantrouwen over het handelen van naasten, niet vanuit vertrouwen. Dat gedachtenpatroon lijkt aangeleerd in de opleiding. Dat geldt b.v. voor het betrekken van het Laatste Wil Middel: daarbij werd dadelijk gedacht aan misbruik i.p.v. zorgvuldig en integer gebruik, en dat risico op misbruik zou de reden moeten zijn het verstrekken te verbieden (en rattengif?).

6       Veelal lijkt de Sanctity of Life (de heiligheid van “het leven in het algemeen“) te gaan boven het belang van de Quality of Life (de kwaliteit van het individuele leven). Dit uitgangspunt zit (te conservatief?) ingebakken in de artsenopleiding en kan leiden tot het “ten koste van alles” in stand houden van “het” leven. Het zou meer moeten gaan over de individuele levenskwaliteit, met name bij een verzoek om euthanasie of hulp bij Levensbeëindiging.

Aanbevolen wordt om de resultaten van de interviews door een uitgebreider objectief onderzoek al dan niet te doen bevestigen. Blijkt het bovenstaande juist dan dragen zowel de wetgever bij wet als de KNMG met haar richtlijn omtrent Euthanasie aan de arts op Zorgvuldigheidseisen toe te passen, waarvoor deze niet is gekwalificeerd. Als de KNMG en de wetgever dan toch willens en wetens vasthouden aan de Zorgvuldigheidseisen Ondraaglijkheid en Uitzichtloosheid dan gedragen zij zich onethisch. Voor een arts die beseft deze twee Zorgvuldigheidseisen zèlf niet toe te kunnen passen, toch voorgeeft dat te kunnen doen en er naar te handelen (bv. bij het afwijzen van Euthanasie) geldt dat in principe ook. Het is belangrijk wat de rechter van deze redenering zou vinden. Gaat deze erin mee dat de huidige Euthanasiewet onethisch is, dan zal deze ingrijpend moeten worden veranderd.