Het begrip “Criminele Organisatie” in verband met artikel 294, lid 2
U kunt het artikel hier downloaden.
Wetboek van Strafrecht(behulpzaam zijn bij zelfdoding of de middelen daartoe verstrekken)
De Coöperatie Laatste Wil (CLW) heeft een belangrijk deel van haar activiteiten, met name het voornemen om de aanschaf van een humaan laatste wilmiddel voor een breed publiek mogelijk te maken, gestaakt vanwege de dreiging van het Openbaar Ministerie (OM) dat dit zou kunnen vallen onder de strafbaarstelling in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, het als misdrijf aangemerkte “deelneming aan een criminele organisatie”.
Ook onder de buddy’s die beschikbaar zijn om in voorkomende gevallen morele steun te bieden aan mensen die tot zelfdoding willen overgaan, leeft de vraag of zij als groep wellicht ook aangemerkt kunnen worden als criminele organisatie, met eventuele strafvervolging als gevreesd gevolg.
Onderstaand enkele overwegingen ter verduidelijking van deze problematiek.
I. De criminele organisatie: artikel 140, lid 1 Wetboek van Strafrecht
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.
Hoewel hier niet gesproken wordt van een criminele organisatie, is deze term in de vervolgingspraktijk en de rechtspraak gebruikelijk bij de toepassing van dit artikel.
Deze typering roept de vraag op of een organisatie zoals de CLW zo maar als “crimineel” kan worden aangemerkt. Er is immers gezocht naar een mogelijkheid om juist op zorgvuldige wijze, binnen de grenzen van de wet, tegemoet te kunnen komen aan een gebleken wens van een meerderheid van de volwassen bevolking,.
Hoewel het OM daarin niet helemaal duidelijk is geweest, heeft zij zich in de uitlatingen daarover toch wel zeer bedreigend ten opzichte van de CLW opgesteld, met staking van dat onderdeel van het werk van de CLW ten gevolge.
Bijzonder karakter van artikel 140
Het antwoord op de vraag of de CLW of een buddygroep met enige redelijkheid als “criminele organisatie” kan worden aangemerkt is strafrechtelijk van groot belang.
Het geeft het OM in de opsporing en vervolging namelijk verstrekkende bevoegdheden, die ontbreken als alleen maar sprake is van overtreding van artikel 294 (hulp bij zelfdoding of het verstrekken van het middel daartoe). Dat heeft te maken met het feit dat op overtreding van artikel 294 “slechts” drie jaar gevangenis staat. Voor misdrijven met een strafdreiging van minder dan vier jaar mag buiten het geval van constatering op heterdaad, een dader niet worden aangehouden, niet worden overgebracht naar een politiebureau en ook niet aldaar enige dagen in een cel worden gezet(artikel 54 Wetboek van Strafvordering).De opsporingsambtenaren moeten zich in dat geval behelpen met onderzoek buiten de verdachte om, proberen informatie van getuigen te krijgen of de verdachte verzoeken voor nadere informatie aan het bureau te komen, dan wel hem te benaderen voor vrijwillig verhoor. Omdat de hulpverlening of de verstrekking van het middel zeer zelden op heterdaad zal kunnen worden geconstateerd, wordt het daardoor voor het OM best moeilijk om voldoende bewijs te kunnen verzamelen voor vervolging.
Het artikel 140 geeft het OM ingeval van een criminele organisatie, bij gevallen zonder constatering op heterdaad wel deze verstrekkende en ingrijpende bevoegdheden, zelfs als er door de betrokken criminele organisatie nog helemaal geen strafbare feiten zijn begaan. Louter het voornemen tot strafbare feiten is in het geval van een criminele organisatie al voldoende voor een dergelijk zware aanpak, zo nodig met aanhouding, insluiting voor verhoor, etc .
II. Coöperatie Laatste Wil een criminele organisatie?
Als het OM de CLW zou willen vervolgen voor overtreding van artikel 294, is daar in alle redelijkheid enig juridisch begrip voor op te brengen. Verstrekking van een zelfdodingsmiddel is nu eenmaal in artikel 294 strafbaar gesteld. De CLW heeft weliswaar tevoren middels consultering van gerenommeerde hooglerarengoed geïnformeerd of haar aanpak met inkoopgroepen nog net binnen de grenzen van de wet kon worden geacht, voor het meer formele standpunt van het OM dat dit niet het geval is, valt ook wat te zeggen. Wie er gelijk heeft? Juridische zekerheden bestaan helaas niet. Het recht is een nu eenmaal een voortdurend proces van aanpassing aan maatschappelijke veranderingen. Uiteindelijk zal dus het laatste woord aan de rechter moeten zijn.
Het is aan het OM om een onderzoek in te stellen en de zaak aan de rechter voor te leggen. Maar bewijs daarvoor is moeilijk te vergaren, omdat constatering op heterdaad meestal niet het geval is en het betrokken wetsartikel 294 geen rechtsgrond biedt voor aanhouding, insluiting, etc. Dat lijkt voor het OM de reden om enkele voormalige bestuursleden van de CLW bij verdenking van verstrekking van het middel, aangemerkt te hebben als lid van een criminele organisatie, waardoor de bewijsvergaring aanmerkelijk werd vergemakkelijkt. Vaststelling van een gepleegde strafbare handeling is dan immers niet meer nodig voor toepassing van die middelen. De enige rechtsgrond hiervoor is in dat geval het feit dat iemand behoort tot de aangewezen criminele organisatie. Het bewijs van een strafbaar feit is dan achteraf via stevig verhoor tijdens de insluiting, onderzoek aan computers, etc. aanmerkelijk vergemakkelijkt.
Dit zijn zware en diep op de privacy van betrokkenen ingrijpende middelen. Zonder de etikettering als “criminele organisatie” zijn die middelen buiten gevallen van constatering op heterdaad, aan zeer strenge beperkende voorschriften gebonden en ontbreekt veelal de bevoegdheid daartoe. De opvatting van het OM dat de CLW bij hantering van het oorspronkelijke aankoopplan aangemerkt kan worden als criminele organisatie, heeft dan ook sterk de schijn van oneigenlijk, zelfs intimiderend gebruik van dit wetsartikel. Dit artikel is duidelijk bedoeld als instrument voor het bestrijden van de zware georganiseerde misdaad. Van dit laatste kan de CLW toch echt niet worden beschuldigd!Het gaat hier immers om een aangelegenheid die zodanig leeft onder de bevolking, dat inmiddels een zeer ruime meerderheid de mogelijkheid van een autonome beslissing tot zelfdoding gewenst acht. De wetgeving loopt op dit punt duidelijk achter op de maatschappelijke werkelijkheid. Dan zou toch verwacht mogen worden dat het OM in plaats van het hanteren van de botte bijl, met enige prudentie, liefst in overleg met de CLW, deze zaak bij wijze van proefproces voor de rechter brengt. Helaas is dit niet het geval en is er tegen enkele bestuursleden op zeer intimiderende wijze vervolging ingesteld,met toepassing van zware strafrechtelijke dwangmiddelen, mogelijk gemaakt door de stigmatiserende etikettering als criminele organisatie.
III. De positie van de buddy’s in het licht van het vorenstaande
De buddygroep wordt op informele wijze aangestuurd en geïnstrueerd, en is dus onmiskenbaar een samenwerkingsverband zoals dat voor de toepassing van artikel 140door de Hoge Raad is aangegeven (een samenwerkingsverband van twee of meer personen met een zekere structuur en duurzaamheid). Maar artikel 140 vereist daarnaast dat het samenwerkingsverband tot oogmerk het plegen van misdrijven heeft. Dát is bij de buddygroep geenszins het geval. Het oogmerk van de buddygroep is gebaseerd op mededogen met personen in een crisissituatie en behelst het bieden van morele steun en troost!Dat valt toch zelfs met de meest terughoudende juridische fantasie niet aan te merken als een misdadig oogmerk!
Ook de minister van justitie, als verantwoordelijk bewindspersoon voor de strekking van dit artikel, is hierin destijds duidelijk geweest:
“voorafgaande hulp zoals het voeren van gesprekken, bieden van morele steun of doen van louter informatieve mededelingen valt niet onder strafbaarheid volgens artikel 294 Strafrecht. Ook het enkel aanwezig zijn valt niet onder de strafbaarheid” (2e kamer 1998/1999, aanhangsel pag. 1714 en 2e kamer 99/2000, 26691, no 6)
Dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over.
Los daarvan zijn de instructies voor de buddy’s duidelijk gericht op optreden binnen de wettelijke grenzen. Tot aan het innemen van een middel moet de buddy zich beperken tot een luisterend oor en het bieden van morele steun en zeker geen advies geven over de wijze van innemen of andere instructieve mededelingen doen of het middel klaarmaken of aangeven.
De buddy-groep als zodanig valt dus zeker niet onder het begrip “criminele organisatie”, terwijl de buddy, als hij zich goed aan de instructie houdt, ook niets strafbaars verweten kan worden. Mocht hij in zijn hulpvaardigheid toch iets te ver gegaan zijn in zijn gesprek of ondersteuning dan mag worden verwacht dat zowel het OM als de rechter dit zorgvuldig afwegen tegen de vage grens tussen morele steun en instructie,met in acht neming van de integere doelstelling die aan de aanwezigheid van de buddy ten grondslag ligt. Van een zodanige afweging heeft een buddy die naar eer en geweten geprobeerd heeft zijn ondersteunende taak zo netjes mogelijk te verrichten, weinig te vrezen.
Ermelo, 14 februari 2024, mr D.Th.van Oers.