Je kunt financieel bijdragen aan ons initiatief via bankrekeningnummer NL60 INGB 0104677945 t.n.v. Stichting Levenseinderegie. Bij voorbaat bedankt.

U kunt HIER deze informatie downloaden

Rechtspositie Buddy’s  m.b.t  aanwezigheid bij zelfverkozen levenseinde

Ermelo, 9 februari 2024, Mr  D. Th. van Oers.

  1. Verdachte: artikel 27, lid 1 Wetboek van Strafvordering

 Als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.

  • een strafbaar feit;
  • een redelijk vermoeden;
  • voortvloeiend uit feiten en omstandigheden.

Als bekend is dat iemand in aanwezigheid van een buddy is overleden ten gevolge van het innemen van een zelfdodingsmiddel en er verder geen concrete aanwijzingen zijn dat de buddy daarbij behulpzaam is geweest, mag hij niet alleen  op grond van zijn aanwezigheid als verdachte worden aangemerkt.

Het feit dat een buddy aanwezig is geweest is zeker aanleiding voor de vraag of hij wellicht geholpen heeft, maar dat blijft gissen als er geen verdere “feiten of omstandigheden” zijn die dit vermoeden ondersteunen.  Het vermoeden is in dit geval dan niet het in dit artikel vereiste “redelijk” vermoeden”

Feiten op grond waarvan dit vermoeden wel als redelijk kan worden beschouwd zijn vooral:

  • mededelingen van getuigen, bv boze familieleden
  • vingerafdrukken of DNA van de buddy op het glas waaruit het middel is ingenomen

Behalve een op feiten en omstandigheden gebaseerd redelijk vermoeden, moet er ook sprake zijn van een “strafbaar feit”. Dat betreft  voor de buddy’s met name het verbod op behulpzaam zijn bij zelfdoding.

  1. Hulp bij zelfdoding: artikel 294, lid 2 Wetboek van Strafrecht

Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf  van ten hoogste drie jaren

In het geval van de buddy gaat het dus om de vraag naar de grens tussen aanwezigheid en behulpzaam zijn. In het normale leven wordt alleen maar “aanwezig zijn” en “bemoedigend of geruststellend toespreken” niet gezien als hulpverlening tot de daad zelf. Maar waar ligt de grens? Het kussen opschudden op verzoek? Het voorhoofd deppen met een frisse doek? Een glaasje water geven omdat de betrokkene dorst heeft? Zijn handen vasthouden? De rechtspraak geeft hierin weinig houvast.

Belangrijk hiervoor is een uitspraak van de Hoge Raad, die er op neerkomt dat de  strafbaarheid van hulpverlening afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Maar ook dat geeft weinig houvast. Wel heeft de Hoge Raad daarbij duidelijkheid gegeven op de volgende punten:

  • uitgebreide instructies vooraf kunnen onder strafbare hulpverlening vallen;
  • bij het oordeel over de vraag of iets wel of niet valt onder het begrip “hulpverlening bij zelfdoding” moet aansluiting worden gezocht bij het “algemeen spraakgebruik”.

Dat laatste is nog verder verduidelijkt in een andere uitspraak van de Hoge Raad:

Iedere handeling die het voor een ander mogelijk of gemakkelijker maakt om zichzelf te doden valt onder de strafbaarheid van de hulp bij zelfdoding.

Tot slot is het voor de duidelijkheid van groot belang dat de Minister van Justitie bij de behandeling van dit artikel in de Tweede Kamer heeft gezegd dat voorafgaande hulp zoals het bieden van morele steun of louter informatieve mededelingen niet strafbaar zijn. Wel strafbaar noemde hij informatie die het karakter krijgt van instructie over de juiste uitvoering van de zelfdoding.

Zéér belangrijk voor de positie van de buddy’s is nog het feit dat de minister daar destijds nog aan toe heeft gevoegd dat het enkel aanwezig zijn niet strafbaar is.

Al met al lijkt het toch wel aardig duidelijk en kunnen enkele mogelijke handelingen van buddy’s tegen het licht van deze uitspraken vooraf op het risico van strafbaarheid worden beoordeeld.

Voorafgaand aan de inname van het middel lijkt het verstandig dat de buddy in het gesprek met de betrokkene en eventuele aanwezigen zich vooral beperkt tot een luisterend oor en zeker geen advies geeft over de wijze van innemen of over  het eventueel te verwachten stervensproces.

Mededelingen over de te verwachten gevolgen van het innemen van het middel lijken in dit verband niet strafbaar, maar daar ligt dan ook wel de grens!

Het aanreiken van een glas water of andere drank op verzoek van de betrokkene, zolang maar niet in combinatie met het middel, lijkt zeker niet strafbaar, maar zou door het Openbaar Ministerie wel eens anders uitgelegd kunnen worden. Opschudden van het kussen, deppen van het gelaat, handen vast houden en soortgelijke verzorgende handelingen, mits helemaal losstaand van het aanreiken en innemen van het middel lijken evenmin strafbaar.

Wel strafbaar zijn  in ieder geval het klaarmaken of aanreiken van het middel en ook  ondersteuning van het lichaam bij het opdrinken.

Na de inname van het levenseindemiddel is er voor de buddy veel meer ruimte van handelen. De zelfdodingshandeling is dan immers voltooid en onomkeerbaar. Alleen het stervensproces vraagt dan nog enige tijd. Het handelen van de buddy kan daar niets meer aan veranderen of het verloop daarvan beïnvloeden. Wat de buddy daarna ook onderneemt, het kan geen hulp meer zijn bij het tot stand brengen van de zelfdoding. Hij kan dan alleen nog maar verlichting bieden van de gevolgen in het onomkeerbare stadium, Dat houdt geen verband meer met de uitvoering van de zelfdoding en valt dus niet onder de werking van het artikel. Na de inname mag de buddy dus best het glas zo nodig uit handen van de betrokkene nemen, de betrokkene zo comfortabel mogelijk ondersteunen, zijn lighouding veranderen en helpen de eventuele bijverschijnselen te dempen. (b.v. extra pijnstillers met een glas water aanreiken of helpen dit op te drinken),  moreel ondersteunend of troostrijk toespreken etc.

III.  Justitieel Onderzoek

Ook al heeft een buddy zich keurig gehouden aan de hierboven aangegeven richtlijnen, kan het voorkomen dat er een justitieel onderzoek wordt gestart. Reden hiervoor is meestal de melding van een niet-natuurlijke dood door een schouw-arts. Maar er kunnen ook achteraf geruchten zijn ontstaan, aangifte worden gedaan door familieleden of buren, zelfs nadat een huisarts in eerste instantie melding heeft gemaakt van een natuurlijke dood. Kortom, er moet altijd rekening met justitieel optreden achteraf worden gehouden.

Hoe verhouden zich dan de rechten en verplichtingen van de buddy tot die van de betrokken opsporingsambtenaren?

Justitieel optreden zal in de overgrote meerderheid van de gevallen slechts plaats vinden enige tijd nadat de zelfdoding heeft plaatsgevonden. Het is echter niet helemaal denkbeeldig dat dit optreden op het moment van voorbereiding en uitvoering onverwacht plaats vindt (b.v. wanneer buren iets vermoeden, de buddy naar binnen zien gaan en de politie waarschuwen). Dan kan de politie tijdens, of kort na de zelfdoding voor de deur staan.

Allereerst de meest voorkomende situatie dat het onderzoek pas geruime tijd na de zelfdoding wordt ingesteld:

Zodra bij het justitieel optreden bekend wordt dat er een buddy bij de zelfdoding aanwezig is geweest zal de behandelend opsporingsambtenaar op zich heel begrijpelijk  de vraag stellen of de buddy strafbaar behulpzaam is geweest en een nader onderzoek daarnaar instellen. Dat begint me estal met vragen naar de gevolgde gang van zaken en kan in het ergste geval eindigen met aanhouding, overbrenging naar een politiebureau en insluiting. De bevoegdheden daartoe zijn echter beperkt en aan strenge regels gebonden, Onderstaand een nadere beschouwing de belangrijksten van deze regels.

  1. De verdachte hoeft nooit te bewijzen dat hij onschuldig is. De schuld moet bewezen worden door de opsporingsambtenaar.

Een buddy, die zich keurig aan de regels heeft gehouden en geen strafbare hulp heeft verleend heeft dus helemaal niets te vrezen. Wat niet is gebeurd kan ook niet bewezen worden. Zekerheidshalve het hele gebeuren laten filmen van de zelfdoding ter vermijding van verkeerde conclusies is wellicht uit andere overweging nuttig, maar voor “zelfbescherming” van de buddy niet nodig.

  1. Het eerste contact opsporingsambtenaar – buddy

Het eerste contact met de buddy zal door de opsporingsambtenaar gelegd worden, hetzij door zich op zijn adres te vervoegen, hetzij hem per telefoon of brief te benaderen voor nader contact. Hoewel de buddy niet verplicht is hierop in te gaan of de opsporingsambtenaar in zijn woning binnen te laten, lijkt het verstandig dat wel te doen om de sfeer  zo zakelijk en redelijk mogelijk te houden. Vragen naar een legitimatie is in ieder geval verstandig! De opsporingsambtenaar zal ongetwijfeld vragen gaan stellen over de gevolgde gang van zaken.

De buddy is niet verplicht daar antwoord op te geven. Anderzijds, als hij zich keurig aan de voorschriften heeft gehouden valt aan te raden het gesprek gewoon aan te gaan en te vertellen hoe een en ander is verlopen. Daarbij kan de buddy gelijk duidelijk maken dat hij terdege op de hoogte is van de grens tussen ondersteunende aanwezigheid en strafbare hulpverlening. Dat ondersteunt zijn verdere mededelingen omtrent het feit dat hij exact kan aangeven dat hij alleen maar morele hulp en verzorgende ondersteuning heeft gegeven en de grenzen van strafbaarheid in acht heeft genomen.

  1. Aanhouden, overbrengen naar een politiebureau, insluiten voor verhoor.

Hoewel een buddy kan aangeven correct te hebben gehandeld en kan laten weten dat hij de regels van de wet op dit terrein kent en in acht heeft genomen,  kan een opsporingsambtenaar daar anders over denken, of over andere belastende informatie beschikken, waardoor hij wil over gaan tot aanhouding en overbrenging naar het politiebureau voor nader onderzoek.

Voor strafbare hulpverlening bij zelfdoding is aanhouding buiten het geval van constatering op heterdaad echter niet toegestaan. Ook een officier van justitie heeft dan niet de bevoegdheid een opsporingsambtenaar daartoe een last te verstrekken. (artikel 53 en 54 Wetboek van Strafvordering)

Een onderzoek naar zelfdoding zal vrijwel altijd pas worden ingesteld als de zelfdoding al is verricht en de buddy niet meer ter plaatse aanwezig is, dus buiten het geval van heterdaad. De buddy kan de opsporingsambtenaar  op deze artikelen wijzen. Mocht desondanks de opsporingsambtenaar voet bij stuk houden en tot aanhouding en overbrenging over willen gaan, dan doet de buddy er verstandig aan om aan te geven dat hij dit illegaal acht, zich daartegen niet zal verzetten, maar eerst even telefonisch contact wil opnemen met zijn advocaat of juridisch adviseur. Mocht dit worden geweigerd, dan is het verstandig de opsporingsambtenaar duidelijk te maken dat onder protest zal worden meegewerkt aan de aanhouding, de bevoegdheid daartoe zeker tot voor de rechter zal worden betwist en dat vanaf dat moment een beroep wordt gedaan op het zwijgrecht van de verdachte. Dat laatste houdt in dat hij rustig met de opsporingsambtenaar en anderen aan het politiebureau in gesprek kan blijven, maar terzake van de zelfdoding geen enkele informatie meer verstrekt. Tevens kan de buddy aan het bureau eisen dat er een advocaat beschikbaar wordt gesteld.

Aan het bureau moet een aangehouden verdachte zo snel mogelijk worden voorgeleid bij een hulp-officier van justitie. Aangenomen mag worden dat deze, zeker als hij daarop wordt aangesproken door  een advocaat of juridisch adviseur, zal moeten concluderen dat de aanhouding in dit geval onbevoegd was en de onrechtmatige situatie zal beëindigen.

Tot slot de uitzonderlijke situatie dat het opsporingsonderzoek al wordt ingesteld op het moment dat de zelfdoding nog niet is beëindigd, dan wel kort daarna, als de buddy nog ter plaatse is. In dit geval is sprake van een heterdaad-situatie en zou bij constatering van een strafbaar feit de opsporingsambtenaar bevoegd zijn tot aanhouding. (artikel 53 Wetboek van Strafvordering). Maar dan moet wel het feit door de opsporingsambtenaar geconstateerd worden. Dat kan alleen maar als hij wordt binnengelaten. Hij mag in dit geval alleen maar  de woning binnen gaan als hij eerst heeft gevraagd om toestemming. Bij weigering moet hij zich vooraf legitimeren, mededeling doen waarom hij wil binnentreden en een schriftelijke machtiging tot binnentreden kunnen tonen om tegen de wil van de bewoner de woning binnen te mogen. Ook mag een opsporingsambtenaar tegen de wil van de bewoner de woning binnengaan, als er sprake is van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen. In dat geval is een schriftelijke machtiging niet nodig. Het is de vraag of een opsporingsambtenaar zich op een dergelijk gevaar kan beroepen als hij tegen de wil van de bewoner zonder machtiging de woning binnen gaat. Het gaat weliswaar om de uitvoering van een zelfdoding. Het leven van de betrokkene is dus in onmiddellijk gevaar, maar dat wordt door de betrokkene zelf gekozen en is ook niet strafbaar. Om al te veel narigheid te voorkomen lijkt het aan te bevelen om toestemming tot binnentreden te verlenen, met het dringend verzoek rekening te houden met de situatie van degene die tot zelfdoding heeft besloten.

Eenmaal binnen mag de opsporingsambtenaar de betrokkene die zijn leven wil beëindigen, daarvan niet weerhouden. Zelfdoding is niet strafbaar, dus dat kan de opsporingsambtenaar niet tegenhouden. Wel kan hij een onderzoek instellen en vragen welk middel is of wordt gebruikt, wie dat middel heeft verschaft, het middel en het glas van waaruit het is gedronken voor nader onderzoek in beslag nemen etc. De in de woning aanwezigen hoeven echter niet op zijn vragen te antwoorden of aan zijn onderzoek mee te werken. Als zij verdachten zijn, dan hebben zij een wettelijk zwijgrecht. Zijn zij alleen maar getuigen, dan hebben zij geen enkele wettelijke verplichting tegenover de opsporingsambtenaar.

IV Slotopmerking

Het zelf verkozen levenseinde is een ethisch-maatschappelijke kwestie die sterk in ontwikkeling is. Zoals met de meesten van dit soort ontwikkelingen het geval is, leidt dit tot maatschappelijke druk en het aftasten van de grenzen van de wettelijke mogelijkheden, vaak met gewilde of ongewilde overschrijding daarvan. De wetgeving hieromtrent dateert van 1886 en is niet afgestemd op de hedendaagse werkelijkheid. Uit onderzoek is gebleken dat vandaag de dag een ruime meerderheid van de volwassen Nederlandse bevolking voorstander is van een mogelijkheid tot levensbeëindiging via een autonome eigen beslissing. Het lijkt in een democratische samenleving zoals de onze een dure plicht van de politiek in haar verantwoordelijkheid als wetgever  hiervoor niet weg te kijken en te zorgen voor duidelijke, op deze wens aangepaste wetgeving, met alle beperkingen welke uit veiligheids- of andere overwegingen onontkoombaar worden geacht. Helaas lijkt zo’n aangepaste regelgeving momenteel nog niet hoog op de politieke agenda te staan.